top of page

De Rasstandaard

 

AANGEZICHTSCHEDEL:

  • Neusspiegel: Goed ontwikkeld.

  • Vang: Ver te openen, tot ter hoogte van de ogen gespleten.

  • Kaken/gebit: Sterk ontwikkelde boven- en onderkaak. Compleet gebit ( 42 tanden, overeenkomstig de tandformule van een hond) met krachtige, juist in elkaar grijpende hoektanden. Het schaargebit heeft de voorkeur boven het tanggebit.

  • Lippen: De lippen zijn strak gespannen, de onderkaak goed bedekkend.

  • Ogen: Middelgroot, ovaal, goed uit elkaar liggend, met heldere, energieke en toch vriendelijke uitdrukking, niet stekend. Kleur glanzend donker roodbruin tot zwartbruin bij alle haarkleuren van de hond. Glas-, vis-, of parelogen bij gevlekte honden zijn niet gewenst, echter wel te tolereren.

  • Behang: Hoog, niet te ver naar voren aangezet, voldoende maar niet overdreven lang, afgerond, niet smal, puntig of geplooid. Beweeglijk, met de voorste rand dicht tegen de wang aanliggend.

  • Hals: Voldoende lang, gespierd, strak aanliggende keelhuid; licht gewelfde nek, vrij en hoog gedragen.

 

LICHAAM:

  • Bovenbelijning: Harmonisch verlopend van de hals naar het licht afvallende kruis.

  • Schoft: Uitgesproken.

  • Rug: Na de hoge schoft is het verloop van de verdere borstwervels recht of met een lichte welving naar achter verlopend.

  • Lendenen: Krachtig bespierd, voldoende lang.

  • Croupe: Licht afvallend.

  • Borst: Borstbeen goed geprononceerd en zo sterk vooruitspringend dat aan beide zijden kuiltjes zichtbaar zijn. De borstkas is van voren gezien ovaal, van boven en opzij gezien zeer ruim. Ze biedt aan hart en longen ruimte voor ontplooiing, ver naar achteren opgeribd. Bij een goede lengte en hoekingen van het schouderblad en de opperarm bedekt de voorpoot van opzij gezien het diepste punt van de borst.

  • Onderbelijning en buik: Licht opgetrokken.

  • Staart: Niet te hoog aangezet, in het verlengde van de ruglijn gedragen. In het laatste derde deel van de staart is een lichte kromming toegestaan.

  • Algemeen: Sterk gespierd, goed gehoekt, van voren gezien droge, rechte voorbenen met goed sterk bot en recht naar voren gerichte voeten.

 

LEDEMATEN

voorhand

  • Schouders: Zichtbaar gespierd. Lang, schuin liggend schouderblad, vast tegen de borstkas aanliggend.

  • Opperarm: Van gelijke lengte als het schouderblad, nagenoeg in een rechte hoek hiermee staand, sterk van bot en goed gespierd, tegen de ribben aanliggend, maar vrij in beweging.

  • Ellebogen: Niet naar binnen noch naar buiten draaiend.

  • Onderarm: Kort, echter wel zo lang dat de bodemafstand van de hond ongeveer een derde van de schofthoogte bedraagt. Zo recht mogelijk.

  • Polsgewricht: De polsen staan wat dichter bij elkaar dan de schoudergewrichten.

  • Voormiddenvoet: De voormiddenvoet mag, van opzij gezien, niet steil, noch opvallend naar voren gericht zijn.

  • Voorvoeten: Vijf goed tegen elkaar liggende tenen, goed gewelfd, met krachtige eeltkussens en korte, sterke nagels. Vier tenen zitten aan de voet, de binnenste teen is korter.

  • Algemeen: Sterk gespierd, in goede verhouding met de voorhand. Knie en spronggewrichten sterk gehoekt, achterbenen parallel, niet nauw, noch wijd uit elkaar staand.

  • Bovenbeen: Moet van goede lengte en sterk gespierd zijn.

  • Kniegewricht: Breed en sterk met uitgesproken boekingen.

  • Onderbeen: Kort, bij benadering een rechte hoek vormend met het bovenbeen. Goed gespierd.

  • Spronggewricht: Krachtig en goed gehoekt.

  • Achtermiddenvoet: Relatief lang, beweeglijk ten opzichte van het onderbeen, licht naar voren gebogen.

  • Achtervoeten: Vier strak tegen elkaar liggende tenen, goed gewelfd. Vol op de krachtige zolen rustend.

  • Gangwerk: De beweging moet ruim uitgrijpend, vloeiend en energiek zijn, met ruime, dicht bij de bodem liggende passen, krachtige stuwing en een licht veerkrachtige overbrenging naar de ruglijn. De staart moet daarbij in harmonische verlenging van de ruglijn, licht afvallend, gedragen worden. In actie zijn voor en achterhand parallel uitgrijpend. Voor niet bodem-eng, noch peddelend, de voeten niet nauw noch wijd. Achter niet nauw noch wijd. Niet koehakkig, noch rond.

  • Huid: Strak aanliggend.

 

BEHARING:

kortharige teckel

  • Beharing: Kort, dicht en glanzend, glad aanliggend, met onderwol. nergens onbehaarde plekken tonend.

  • Staart: Fijn en vol, maar niet rijkelijk behaard. Wat langere haren (Grannenhaar) aan de onderzijde van de staart is niet fout.

 

Kleur:

  • A. Eenkleurige: Rood, roodgeel, geel, alles met of zonder zwarte haartjes (Stichelung). Zuivere kleur gaat voor en rood moet boven roodgeel worden gesteld. Ook sterk zwart gestichelte honden horen hierbij en niet bij de anders gekleurde. Wit is niet gewenst, maar een enkele vlek is niet uitsluitend. Neus en nagels zwart; rood is ook toegestaan, maar niet gewenst.

  • B. Tweekleurige: Diepzwart of bruin, ieder met roestbruine of gele afrekening (brand) boven de ogen, aan weerszijde van de mond, aan de onderlip, aan de binnenkant van het oor, aan de voorborst, aan de binnen en achterkant van de benen, aan de voeten, om de anus en van daar af tot een derde of de helft van de onderkant van de staart. Neus en nagels bij zwarte honden zwart, bij bruine honden bruin of zwart. Wit is niet gewenst, maar een op zichzelf staande kleine vlek is niet diskwalificerend. Een te sterk verbreide brand is niet gewenst.

  • C. Gevlekte (getijgerde, gestroomde): De grondkleur is altijd de donkere kleur (zwart, rood of grijs). Gewenst zijn onregelmatige witte vlekken (niet gewenst zijn grote platen). De donkere noch de lichte kleur mag overheersen. De kleur van gestroomde Teckels is rood of geel met donkere stroming. Neus en nagels als bij een- en tweekleurige.

  • Anderskleurige: Alle boven niet genoemde kleuren.

 

ruwharige teckel

  • Beharing: Met uitzondering van de vang, wenkbrauwen en oren, op het hele lichaam van onderwol voorzien, volkomen gelijkmatig aanliggend, dicht, draadachtig dekhaar. Aan de snuit toont zich een uitgesproken duidelijke baard. De wenkbrauwen zijn borstelig. De oren zijn korter behaard dan het lichaam, bijna glad. De staart is goed en gelijkmatig, strak aanliggend behaard.

 

Kleur: Overwegend wildzwijnkleurig, verder geldt hetzelfde als voor de andere kleuren.

 

langharige teckel

  • Het van onderwol voorziene, sluike, glanzende haar, aan het lichaam aanliggend, verlengt zich onder de hals en aan de onderzijde van het lichaam, hangt aan de oren over, toont aan de achterkant van de benen een duidelijk langere beharing (bevedering), bereikt de grootste lengte aan de onderkant van de staart en vormt daar een complete vlag.

  • Kleur: Hier geldt hetzelfde als bij de Kortharige Teckel.

 

GROOTTE EN GEWICHT:

  • Teckel: Borstomvang boven de 35 cm.

  • Dwerg teckel: Borstomvang van 30 t/m 35 cm, op een leeftijd van tenminste 15 maanden gemeten.

  • Kaninchenteckel: Borstomvang tot 30 cm, op een leeftijd van tenminste 15 maanden gemeten.

  • Gewicht: teckel: Bovengrens ongeveer 9 kg.

 

Fouten: Elke afwijking van de voorgaande punten moet als een fout worden beschouwd en de beoordeling van de ernst van de fout moet in verhouding staan tot de mate waarin de fout zich voordoet.

 

Ontbreken twee P1-en (premolaren 1) of de beide M3-en (molaren 3), dan is dat niet als een fout aan te merken. Mist naast twee P1-en een M3 of mist naast de beide M3-en een P1, dan moet dit wel als fout worden aangemerkt.

 

Zware fouten: Zwakke, hoogbenige of over de grond slepende gestalte. Andere gebitsfouten als onder fouten respectievelijk uitsluitende fouten beschreven. Glasogen bij andere dan gevlekte honden. In de schouders hangend lichaam. Zadelrug, karperrug. Zwakke lendenpartij. Overbouwd zijn (het kruis is hoger dan de schoft). Te zwakke borstkas. Windhondachtig opgetrokken flanken. Slecht gehoekte voor- of achterhand. Smalle, slecht bespierde achterhand. Koehakkig of o-benig. Binnenwaarts of te ver naar buiten gedraaide voeten. Spreidtenen. Moeilijke, onbeholpen, schommelende gang.

 

Kortharige teckel: Te fijne, dunne beharing, kale plekken op de oren (lederoren), of andere kale plekken. Te grove en al te rijkelijke beharing. Borstelige staart. Gedeeltelijke of geheel onbehaarde staart. Zwarte kleur zonder brand.

 

Ruwhaar teckel: Te zacht haar, te kort of te lang. Lang haar, naar alle kanten van het lichaam uitstaand. Krullend of golvend haar. Zacht haar aan het hoofd. Staart met vlag. Het missen van baard. Het missen van onderwol. Kortharigheid.

 

Langbaar teckel: Aan heel het lichaam gelijkmatig lange beharing. Te sterk gegolfd of ruwhaar. Het missen van vlag aan de staart. Het missen van overhangend haar aan de oren. Een sterke scheiding van het haar op de rug. Te lang haar tussen de tenen.

 

Uitsluitende fouten: Onder- en bovenbijters, kruisgebit. Verkeerde stand van de hoektanden in de onderkaak. Ontbreken van een of meerdere hoektanden (canini) of van een van de snijtanden (incisivi). Ontbreken van andere kiezen (premolaren of molaren) boven de onder fouten beschreven twee P1-en en één M3, resp. twee M3-en en één P1.. Afgezet borstbeen. Alle staartfouten. Zeer losse schouders. Knikken in front (polsgewrichten). Zwarte kleur zonder brand. Witte kleur met of zonder brand. Zeer angstige of agressieve dieren.

 

Opmerking: De reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde testikels hebben.

 

 

 

 

bottom of page